Ik moest en zou journalist worden, dat was al duidelijk vanaf mijn geboorte. Altijd was ik nieuwsgierig, op zoek naar antwoorden, naar verdieping, over de kleinste zaken, en nam ik geen genoegen met een onvolledig antwoord. Een concreet voorbeeld daarvan deed zich voor toen ik pas een jaar of drie was, en mijn moeder mij samen met een aantal andere jonge kinderen van vriendinnen van haar, bijpraatte over het thema ‘de dood’.
Waar alle kinderen het simpele antwoord dat je als je dood bent een sterretje in de hemel wordt, voor kennisgeving aannamen en snel hun speelgoed weer oppakten, vroeg ik door. ‘Maar hoe kom je helemaal daarboven, in de hemel? Hoe weet je of je in de hemel komt? Hoe kan je lichaam hier dan opeens weg zijn?’. Toen al tekenden zich de eerste contouren af van wie ik als journalist zou worden. Journalistiek en ik waren simpelweg liefde op het eerste gezicht.
Net als voetbal (en sowieso sport in zijn algemeenheid) en ik, overigens. Het spelletje heeft mij altijd enorm geïntrigeerd. Ik herinner me de woensdagmiddagen na school nog goed, als ik samen met vrienden allerlei teksten en foto’s uit VI-tijdschriften knipte, om in mijn eigen plakboek te plakken. De verhalen over voetballers, fascinerend vond ik ze. Toen al wist ik zeker dat ik de rest van mijn leven iets met voetbal wilde doen. Toen ik erachter kwam dat de voetbaljournalistiek een combinatie was tussen mijn twee grote liefdes, journalistiek en voetbal, ontstond mijn ultieme droom: ik wilde voetbaljournalist worden. Een droom die ik de rest van mijn leven niet meer losliet.
Anorexia
Iets wat niet altijd eenvoudig was. Zo heb ik me via de mavo opgewerkt naar mijn droomstudie op het hbo, omdat ik er gedurende mijn middelbare schooltijd nogal een potje van maakte en ik van vwo naar mavo zakte. Niet lang daarna worstelde ik twee jaar lang met anorexia, wat bijna zorgde dat ik mijn journalistieke droom liet varen. Maar gelukkig herstelde ik en kon ik mijn droom tóch weer oppakken.
Wat was ik blij toen ik in 2018 aan de studie Journalistiek begon. Eindelijk het échte werk, (voetbal)journalistieke producties maken, het ‘veld’ in (of langs de zijlijn staan, zoals gebruikelijker is voor een voetbaljournalist) en me zó ontwikkelen, dat ik na vier jaar een ‘echte’ voetbaljournalist zou zijn. De jaren vlogen voorbij. Ik legde op de FHJ mijn journalistieke basis, waar ik de rest van mijn journalistieke carrière profijt van ga hebben. Aan de hand van mijn belangrijkste ontwikkelingspunten tijdens de vier jaar van deze studie, hoop ik jullie een concreet beeld te geven van de ontwikkeling die ik in die periode heb doorgemaakt en hoe ik ben uitgegroeid tot een startbekwaam (voetbal)journalist.
Niet makkelijk
Al gebiedt de eerlijkheid mij wel te zeggen dat het gedurende de vier jaar van deze studie niet altijd makkelijk was om me te ontwikkelen tot de voetbaljournalist die ik nu ben. Vanaf het eerste tot het laatste studiejaar zeiden meerdere docenten tegen mij: ‘Stan, jij kan écht beter dan verhalen over sport schrijven’. Maar ik wílde niets anders, dus legde ik dit advies glimlachend naast me neer.
Net als dat ik het advies negeerde, dat ik het als eerstejaarsstudent in de zoektocht naar een stage vooral ‘klein’ moest houden en mijn eerste stage bij een lokale of regionale omroep moest lopen. Dat ging mij niet snel genoeg, ik wilde het échte werk. Vandaar dat ik de stoute schoenen aantrok en probeerde mijn tweedejaarsstage bij (de online redactie van) AD Sportwereld te lopen. Dat lukte. Mijn latere stagebegeleider vertelde me dat het AD normaal gesproken helemaal geen eerstejaarsstudenten aannam, maar dat ze er bij mij van overtuigd waren dat ik het niveau aankon.
Deze stage was mijn eerste kennismaking met de ‘grotemannenwereld’ van de sportjournalistiek. Ik schreef wekelijks de rubriek ‘De Sporter van de Week’ in de lokale krant De Delftse Post, maar dat mocht geen naam hebben vergeleken met wat ik bij AD Sportwereld deed. Plots mocht ik grote namen uit de sportwereld interviewen en dit in de vorm van artikelen aan een landelijk publiek presenteren. Ik hield me goed staande. Het schrijven ging me makkelijk af, wat dat betreft draaide ik direct mee als volwaardig lid van de sportredactie.
Persoonlijke verhalen
Hoewel dit een belangrijke en leerzame periode was, ging het me eigenlijk allemaal niet snel genoeg. Ik haalde mijn studieprojecten zonder problemen, had inmiddels best wel een eigen stijl ontwikkeld, maar mijn ontwikkeling stokte voor mijn gevoel. Hierin speelde de coronacrisis een belangrijke rol. Het amateurvoetbal lag lang stil, waardoor ik weinig verhalen kon schrijven. Tijdens de studie schreef ik wel, maar ik ontwikkelde me niet meer. Daar kwam bij dat ik gedurende de AD Sportwereld-stage vooral van achter het bureau werkte en niet zelf het veld inging. Ik kwam tot de conclusie dat ik enerzijds wel héél eendimensionaal was ingericht en me anderzijds op schrijvend vlak amper meer ontwikkelde.
Ik dacht daarom lang na over wat ik in het derde leerjaar wilde, wat betreft de keuzevakken van R&P. Wat is iets waarin ik me buiten het schrijven óók wilde ontwikkelen? Ik maakte sinds het eerste studiejaar samen met medestudent Nemo Schillemans een podcast genaamd Clubgevoel, waarin we in vrijwel wekelijks een supporter interviewden over zijn favoriete club. Dat vond ik dusdanig leuk om te doen, dat ik voor het keuzevak R&P Audio koos. Daarnaast leek het keuzevak Schrijven Nieuwe Genres me leerzaam, omdat ik het gevoel had dat ik daarmee weer een stap kon zetten op schrijfgebied.
Verhalende podcast
Deze keuzes pakten voor mijn ontwikkeling goed uit. Tijdens Schrijven Nieuwe Genres leerde ik allerlei soorten verhalen schrijven. En ik ontwikkelde nog meer een eigen stijl. Steeds meer specialiseerde ik me in het schrijven van persoonlijke verhalen met sporters. Iets wat ik ook in het derdejaarsassessment liet terugkomen, bijvoorbeeld met dit verhaal over Splinter de Mooij, een voetballer van Feyenoord die een studie geneeskunde verkoos boven een profcarrière als voetballer. Ook de keuze voor R&P Audio, een sprong in het diepe, bleek een goede. Ik maakte nieuwsitems en een verhalende podcast over mijn dementerende oma. Docent Cécile Hibbeln vond dat ik mezelf had overtroffen met de productie. Ik vond het zo leuk om te doen, dat ik vanaf dit moment wist dat ik in mijn journalistieke loopbaan óók iets met audio wilde.
De keuze voor een vierdejaarsstage was dan ook een belangrijke. Ging ik me primair op het schrijven van persoonlijke sport- en voetbalverhalen richten? Of zocht ik juist een audiovisuele (sport)stage, om me op dat vlak verder te ontwikkelen? Voor de eerste optie leek VI me het meest geschikt, voor de tweede Rijnmond Sport, dat veel met video en audio doet. Ik probeerde het bij allebei. Niet wetende dat zowel VI als Rijnmond Sport me graag als stagiair verwelkomden.
VI-seizoengids
Ik kon echter geen keuze maken, omdat ik ervan overtuigd was dat beide stages me als voetbaljournalist veel zouden opleveren. Ik liep de stage bij VI daarom in de zomer van 2021, buiten de studie om. Een extra stage dus, om mezelf te ontwikkelen. Ik schreef mee aan de VI-seizoengids waarvoor ik, niet geheel toevallig, primair verhalen schreef over de persoon áchter de voetballer. VI was zeer tevreden en wilde me er graag als freelancer bijhouden. Dat hield ik toen af, omdat ik direct na de stage bij VI, stage ging lopen bij Rijnmond Sport.
Die stage bracht me veel. Ik mocht plots als camjo naar wedstrijden van Excelsior en FC Dordrecht en deed verschillende interviews op camera. Zo interviewde ik Johan Derksen, toch een grootheid op de Nederlandse televisie. En ik schreef meerdere longreads voor Rijnmond Sport, iets wat ik na de studie blijf doen voor Rijnmond Sport. Waar ik van baalde, was dat ik me met name op videovlak ontwikkelde en dus niet op audiovlak. Echter bleef ik me in audio verdiepen, door veel podcasts te luisteren, omdat ik me hier in mijn afstudeerportfolio wel op wilde richten.
Clubwatcher ADO
Gedurende het vierde studiejaar, kwam daarnaast mijn grote droom om clubwatcher te worden van een eredivisieclub snel dichterbij. Mijn chef bij de regiosport van AD Haagsche Courant benoemde me, in samenspraak met de hoofdredactie van AD Sportwereld, tot tweede man als clubwatcher van ADO Den Haag. Wát een eer, hier had ik al die jaren van gedroomd. ADO is weliswaar een club uit de eerste divisie, maar is qua achterban en stadion eigenlijk wél een eredivisieclub. Op dagen die Marijn Abbenhuijs (de eerste man op ADO) niet kon, was ik de clubwatcher van ADO. Plots diende ik aanwezig te zijn bij persmomenten, deed ik verslag van de wedstrijden van ADO, was ik verantwoordelijk dat het artikel op het eindsignaal af was én was ik het aanspreekpunt er als nieuws was over ADO. Een jongensdroom kwam uit.
Met alles waar ik me, ook naast de studie, mee bezighield, kwam er in de maanden van het afstuderen dan ook veel op me af. Het leverde me echter wel een cruciaal inzicht over mezelf als journalist op. Ik kwam erachter dat ik meer ben dan alleen een (voetbal)journalist van het snelle nieuws, hoe ik mezelf als (voetbal)journalist voorheen toch altijd zag. Ik heb naast sport en voetbal een brede interesse, met name op het gebied van thema’s rondom gezondheidszorg, waarbij het maatschappelijk belang lijdt. Ik kom als journalist op voor het publiek en maak hier, op een onafhankelijke manier, producties over. Dat doe ik door gedegen onderzoek te doen, waarbij ik soms maanden aan een productie werk. Ik ben dus niet (meer) alleen de man van het snelle nieuws, maar ook een ‘uitzoeker’.
Tegelijkertijd legde het werken aan mijn afstudeerportfolio mijn zwakke punten als journalist bloot. Hoewel er op journalistiek vlak uiteraard nog voldoende beter kan – denk bijvoorbeeld aan het nog meer ontwikkelen van een eigen schrijfstijl – zitten mijn voornaamste zwakke punten in mezelf. Ik heb last van een grote mate van perfectionisme. Ik ben nóóit tevreden, werk altijd keihard en laat niets aan het toeval over. Dat maakt mij de journalist die ik ben, iets wat je als positief kunt zien. De andere kant is dat ik vaak twaalf uur op een dag werk, alles (zoals dit portfolio) maar blíjf doorlezen en aanpassen en áltijd denk dat het niet goed genoeg is. Meerdere docenten hebben gedurende het vierde leerjaar tegen me gezegd: ‘Stan, jij kunt deze studie op honderd procent halen, waarom 150 procent geven?’. Het wordt zaak hier na het afstuderen een betere balans in te vinden.
Hoe dan ook: ik heb als (voetbal)journalist verschillende kanten. Die kanten heb ik zo goed mogelijk geprobeerd te illustreren aan de hand van dit portfolio. Ik zie mezelf als een startbekwaam (voetbal)journalist, die gespecialiseerd is in het schrijven van persoonlijke verhalen met sporters én een rol van clubwatcher kan vervullen. Vanuit die startbekwaamheid, hoop ik me de komende jaren op (een breder) (voetbal)journalistiek vlak te ontwikkelen. Enerzijds door het maken van publicabele audioproducties, anderzijds door het publiceren over maatschappelijk relevante en tot op de bodem uitgezochte thema’s. Op het moment van schrijven, bestaat daarnaast de kans dat ik volgend seizoen clubwatcher van ADO word voor het AD, als opvolger van Abbenhuijs. Hier hoop ik gedurende het assessment duidelijkheid over te hebben.
Ik heb maandenlang keihard aan dit portfolio gewerkt, tot slapeloze nachten en onzekerheid aan toe. Maar ik ben trots op mijn portfolio zoals dat er nu ligt. Het reflectieonderzoek en de producties geven een concreet beeld van wie ik ben als (voetbal)journalist en wie ik als (voetbal)journalist in de toekomst wil zijn. Voor u als assessor: veel luister- en leesplezier.